Jan van Rijckenborgh (1896-1968)
Hermetisch gnosticus, maar ook een moderne Rozenkruiser.
Te Haarlem werd in 1896 in een christelijk georiënteerd gezin Jan Leene geboren, die zich later Jan van Rijckenborgh zou noemen. Jan van Rijckenborgh, een mens met een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel, die zich al op jeugdige leeftijd ontpopte als een vurige speurder naar de Ene Waarheid van alle leven. Die in 1924, tezamen met zijn broer Zwier Willem, de eerste bescheiden basis legde voor het ware geestelijke Tehuis der Bevrijding voor de nieuwe tijd: het Tehuis Sancti Spiritus. Een Tehuis dat uit zou groeien, werelwijd, tot de transfiguristische Geesteschool, bekend onder de naam: Internationale Geestesschool van het Gouden Rozenkruis, met thans ca. 175 vestigingen in 36 landen. Die in 1930 in mevr. H. Stok -Huyser, die als auteursnaam later de naam ‘Catharose de Petri’ koos, zijn belangrijkste geestelijke medewerkster vindt. Jan van Rijckenborgh, die in zijn werk en zijn leringen de Universele Leer, in verschillende tijdvakken door verschillende gezondenen aan de mensheid gebracht, vertaalde en verklaarde voor deze moderne tijd, zoals de Gnosis van Herm Meer...es Trismegistus, de Pistis Sophia en de Tao The king van Lao Tse. Maar die ook in al zijn werk steeds zeer dicht bij de bedoelingen van de oude Broederschap van het Rozenkruis uit de 17de eeuw is gebleven, zoals deze in de Manifesten van de Broederschap zijn vastgelegd. Jan van Rijckenborgh tenslotte, die de naar Waarheid en Bevrijding zoekende mensheid een enorme rijke geestelijke schat aan aanwijzingen en hulp naliet in een veertigtal werken van zijn hand, waarvan enkele samen met Catharose de Petri geschreven werden. En dit veertigtal geschriften vormt slechts een fractie van zijn totale werk. Vele duizenden lezingen en toespraken die hij voor de leerlingen van de School van het Rozenkruis hield zijn immers niet, of nog niet in druk verschenen.
Wie naar het leven van Jan van Rijckenborgh kijkt, ziet al gauw dat dit leven gekenmerkt wordt door de gestage ontwikkeling van een in godsdienstige zaken geïntereseerde jongeman naar die van hermetisch gnosticus. Een ontwikkeling die langs vele verschillende punten voert die alle worden onderzocht, beproefd en veelal weer verlaten. Waarbij nog als extra kenmerk het doel: andere mensen aan te sporen om tot kennis van het Ware Zelf te komen dat in hun hart verborgen ligt als een Rozenknop of Geestvonktoom, genoemd moet worden.
Al op jeugdige leeftijd bespeurde Van Rijckenborgh bij vele theologen en hun gelovigen de discrepantie tussen hun zondags beleden geloof en hun doordeweekse levenspraktijk. Een inzicht dat hem, de intense zoeker naar de geestelijke diepte van het menselijke bestaan, van de Hervormde Kerk deed vervreemden en hem in aanraking bracht met prof. dr. A.H. de Hartog (1869-1938). Deze vrijzinnige prediker, o.a. medeoprichter van de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, stond bekend als een vurig spreker. Waar hij ook preekte, de kerk zat altijd stampvol. In zijn preken beriep De Hartogh zich vaak op het gedachtengoed van Jacob Boehme, de ‘Teutoonse filosoof’, die zijn toenmalige wereld opnieuw het hermetische begrip van de twee natuurorden schonk. Jacob Boehme wordt eveneens voor Van Rijckenborgh een grote inspirator. In de jaren dertig verzorgt hij zelf een Nederlandse uitgave van diens Aurora of morgenrood in opgang. Hij herkende bij Boehme diens Universele Gnostieke gedachten die eeuwen overspannen. Ook de door De Hartogh vaak geciteerde Angelus Silesius (pseudoniem voor Johannes Scheffler (1624-1677) zet
Van Rijckenborgh op een verder spoor, evenals zijn voortdurende hameren op het proces van evangelische wedergeboorte. Daarnaast zette het feit dat De Hartogh ervan beschuldigd werd buiten de officiële leer te gaan, hem eveneens aan het denken. Eens te meer werd hij zich ervan bewust dat de kerk geen uitkomst bood aan de ware christenpelgrim. Toch blijft hij christo-centrisch denken: hij zoekt naar een religieus beleven in de daadwerkelijke levenspraktijk en naar openbaring die uit het eigen innerlijk vrij dient te komen.
Op zijn 28ste komt Van Rijckenborgh op het spoor van het moderne Rozenkruis. Hij komt in aanraking met de Rosicrucian Fellowship van Max Heindel, en daardoor met de Manifesten der Rozenkruisers en de geschriften van o.a. Paracelsus en Comenius. Maar na enige jaren breekt hij met de Amerikaanse Rozenkruisersbeweging, omdat hij meent dat deze richting teveel het occulte pad betreedt en het christelijke aspect van de Rozenkruisers verliezen gaat.
Hij sticht de School van het Gouden Rozenkruis. Hij concentreert zich op de Manifesten van de klassieke broederschap en geeft daar lezingen over. Tegelijkertijd gaat hij lezingen geven over de esoterische betekenis van de christelijke evangeliën. Daarbij legt hij de nadruk op het evangelische proces dat in de mens moet plaats grijpen.
Intussen was hij in Londen in de British Library gestuit op een werk van Johann Valentin Andreae: de Republicae Christianopolitanae, dat hij in Engelse vertaling mee mocht nemen. Hij schreef een commentaar op dit werk en in 1939 werd dit commentaar tezamen met de Nederlandse vertaling van Christianopolis uitgegeven. Tevens verzorgde hij de Nederlandse vertaling van de Fama, de Confessio en het Scheikundig Huwelijk van C.R.C. Van Rijckenborgh leest in deze Manifesten wat hemzelf beweegt: de boodschap die de broederschap destijds de wereld had ingezonden, de oproep tot algehele reformatie, is vooral ook bedoeld om tot een fundamentele verandering in de mens zelf te komen.
Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945, toen de School van het Rozenkruis door de bezetter gesloten werd en het hem verboden werd verder te werken, verdiepte hij zich in het Corpus Hermeticum, de geschriften van de Manicheeën, de Gnostieken, de geschiedenis van de Katharen. Verschillende leringen uit deze geschriften vond hij terug in de gesluierde en symbolische taal van de Manifesten.
In 1956 wordt door hem en Catharose de Petri in Zuid-Frankrijk contact gelegd met de heer Antonin Gadal, de hoeder der Katharenerfenis. Vanaf die tijd is de geestelijke schat der Katharen in het openbaar verbonden met de School van het Gouden Rozenkruis.
Vele werken verschijnen nu van de hand van Jan van Rijckenborgh, waaronder een vierdelig werk met commentaren op en verklaringen van het Corpus Hermeticum en een tweedelige, zeer uitvoerige verklaring en tekstuitgave van Het Scheikundig Huwelijk van Christiaan Rozenkruis. Met deze geschriften slaat Van Rijckenborgh de brug tussen de bedoelingen van de Broeders van het Rozenkruis en de Oerbron van Hermes. Hij laat zien dat door de eeuwen heen steeds hetzelfde Universele principe wordt uitgedragen.
In het laatste werk bewijst Van Rijckenborgh tevens dat hij, na een lange voorbereidingsweg waarop hij stap voor stap is doorgedrongen in de geheimen van de Broederschap, de sleutel in handen heeft mogen ontvangen. De worsteling van C.R.C., zoals hij deze in alle toonaarden beschreven heeft, is tegelijkertijd zijn eigen worsteling om de weg te ontsluiten. Centraal staat nu de kennis van de weg die voert tot wedergeboorte van de ziel. De noodzakelijke wedergeboorte uit water en geest.
Het van ‘beestmens tot Geestmens’ wedergeboren worden, waarover hij De Hartogh al in zijn jonge jaren hoorde spreken, is zo geen filosofie voor Van Rijckenborgh meer, maar pure werkelijkheid en noodzaak. Deze wedergeboorte tot stand te brengen bestaat uit een proces, waarin geen stap overgeslagen kan worden. Het is een weg die men zelf moet gaan, zoals Van Rijckenborgh uit eigen ervaring liet zien. In zijn School heeft hij tot aan zijn dood in 1968 deze weg op alle mogelijke manieren en aan de hand van eeuwenoude gnostieke teksten aan zijn leerlingen verklaard en uitgelegd.