Mani (215 - 277)
Spiritueel leraar, maar ook lichtend voorbeeld voor ontelbare mensen.
In het oude Babylonië, in de eerste eeuwen na Christus een smeltkroes van talloze rassen en religies, kwam in het jaar 215 in Mardinoe, nabij Ktesifoon, aan de oever van de Tigris Mani ter wereld.
Mani, de verhevene. Mani, de gezondene, de leraar van het Licht. Mani, die de mensheid de gnostieke boodschap bracht van de twee natuurrijken: die van de gewone zintuiglijke wereld, het Duistere Rijk, en dat van het Lichtrijk van de Geest, het Zonnerijk. Mani, die op voor ons onnaspeurbare wijze tijdens zijn leven ontelbare mensen, verspreid tot in de verste uithoeken van de aarde, leerde dat het rijk van de Zon dat van de stof geheel en al doordringt. En dat in iedere mens een Kern van dat Licht verborgen ligt. Een Kern die bevrijd moet worden uit de stof, de ‘hyle’ genaamd, opdat zij terug kan keren tot haar eigen Lichtgebied. Deze Universele Leer zou zich na zijn dood als het ‘Manicheïsme’ over de hele aardbol blijven verspreiden.
Mani, tenslotte, de dichter, de musicus, die het vermogen bezat de verheven vibraties uit het Lichtrijk vorm te geven middels aanvurende, b Meer...ezielende taal; zijn hoorders inspirerende tot het zelf zoeken én gaan van het pad der bevrijding.
Vele van zijn geschriften zijn helaas verloren gegaan. Daarnaast is het bovendien onzeker of de wél bewaarde werken wel echt allemaal aan hem toegeschreven kunnen worden. Desondanks zal iedere lezer bij het lezen van bv. de prachtige teksten uit het psalmenboek, verzameld door de Rozekruis-Pers in de schitterende uitgave Mani, onvermijdelijk de zuivere, intense werking ondergaan van zijn in taal gegoten hymnen. Zij appeleren zonder meer ook bij de moderne lezer aan zijn, wellicht nog sluimerende, diepste verlangen naar Waarheid en Goddelijk leven.
Mani’s leven wordt, zoals dat van vele spirituele leraren, enerzijds gekenmerkt door een enorm arbeidskracht, resulterende in een rijke erfenis aan spirituele teksten en volgelingen, en anderzijds door een enorme tegenwerking middels vervolgingen, verbanningen en martelingen, waarbij de leraar de eigen leringen als lichtend voorbeeld in praktijk moet brengen, zo verhaalt de overlevering. Ook in andere aspecten vertoont zijn leven overeenkomsten met dat van anderen. Zo werd zijn geboorte zijn ouders door verheven visioenen aangekondigd, zoals ons dat ook in legenden over Krishna, Boeddha of Jezus wordt verteld. Zijn vader, afkomstig uit de Perzisch-Zarathoestrische traditie, was ten tijde van Mani’s geboorte lid van een Judaïsch-Christelijke doperssekte, de Elchasaïten, die in hun riten bijzondere nadruk legden op de doop met water. Uit autobiografische aantekeningen van Mani blijkt dat hij al vanaf zijn kinderjaren sterk was beïnvloed door het evangelie van Christus en dat hij opgroeide in een milieu van christelijk gnosticisme, zoals dat werd verbreid door de apostelen uit Judea en de zendboden van Paulus. Hij laat echter weten dat hij zich al spoedig distantieerde van de doperssekte van zijn vader, daar zij volgens hem voorbij ging aan de kern van Christus’ boodschap, namelijk de wedergeboorte niet slechts uit water, maar vooral ook uit geest. Intuïtief zette hij zich af tegen dogma’s en magische ceremoniën, omdat deze te zeer de nadruk legden op de uiterlijke vorm, en niet op de levende geest.
Mani vertelt zelf dat hij reeds vanaf zijn vierde jaar door een hogere, heilige macht in het verborgene werd onderwezen in de geestelijke wetten en eenheid van alles in de kosmos. Die verborgen gids noemde hij zijn ‘ataom’, zijn ‘lichtgezel’, en door deze geleid speurde Mani in alle toenmalige wereldreligies naar de geestelijke essentie van elk afzonderlijk om tot een synthese te kunnen komen.
Mani maakte vele reizen naar Egypte, India en China. Hij werd beschermd door de koning van het Babylonische Rijk: Sjapoer I. Hij vergezelde zijn koning op diens veldtochten en kwam zodoende ook in Griekenland en grote delen van het Romeinse Rijk. En overal waar hij kwam, zocht hij contact met de priesters aldaar voor een uitwisseling van gedachten.
In 241 keerde Mani van zijn succesvolle reizen terug en verbleef aan het hof van koning Sjapoer op diens verzoek, alwaar hij vrij en onbelemmerd kon werken en zijn leer van het Licht verkondigen. Maar gelijk met de groei van zijn aanhangers, nam het aantal tegenstanders toe: de vertegenwoordigers der staatsgodsdienst, de kliek van priesters en magiërs aan het hof, ontwikkelde een diepe haat jegens de hun positie bedreigende Mani. Er werd geïntrigeerd en gekonkeld en Mani moest het hof en zijn land verlaten. Het was prins Bahram, zoon van Sjapoer, die samen met de machtige priesterkliek de hetze leidde, en Mani van de ene plaats naar de andere opjoeg. Maar ondanks de toenemende haat van zijn tegenstanders en herhaaldelijke kerkering, slaagde Mani er steeds weer in met zijn volgelingen nieuwe missies te ondernemen met verheugende resultaten.
Toch naderde zijn einde onontkoombaar. Uit het Manichaean Psalmbook blijkt dat Mani zich reeds drie jaar voordat hij ter dood werd gebracht, intensief op het einde van zijn aardse leven en het opgaan in het Lichtrijk heeft voorbereid. Zijn getrouwen voorspelde hij zijn dood en hij gaf hen aanwijzingen voor de tijd na zijn heengaan en hoe het door hem begonnen werk in dienst van het Licht moest worden voortgezet. In de aanvang van het jaar 277 werd hij in Belapat door Bahram I, inmiddels koning geworden, onder de druk van de magiërs aan het hof, zonder aanleiding en zonder enige vorm van proces gevangen genomen en in boeien geslagen. Tengevolge van folteringen stierf Mani nog in hetzelfde jaar, in aanwezigheid van zijn naaste vrienden en volgelingen.
De dood van Mani betekende noch het einde van zijn geestelijke invloed, noch van de zich hiertegenover opstellende haatdragende krachten. De machten die hun invloedssfeer bedreigd zagen, hetzij occult-magisch, religieus of politiek, verklaarden ook na Mani’s dood de manichese Gemeente des Lichts openlijk de oorlog. Maar deze Gemeente kan slechts uiterlijk weggevaagd worden. De innerlijke Waarheid is eeuwig. Overal duikt zij weer op. Steeds opnieuw werd en wordt de fakkel van de gnostieke verlossingsleer doorgegeven, tot de laatste Licht-Kern teruggekeerd is naar het Rijk van de Zon.