Antonin Gadal (1877-1962)
Gedreven speoloog, maar ook hoeder der Katharen-erfenis.
In het dal van de Ariège in de Franse Pyreneeën rijzen de stille bergketens hoog naar de azuurblauwe hemel. In die bergen bevinden zich de voormalige inwijdingsgrotten der Katharen; zwijgende getuigen van het bloeiende geloof van deze zo vreedzame en intrigerende mensengroep, die in het 12de en 13de eeuwse Occitanië de dalen aldaar bewoonde.
Veel is er in de loop der eeuwen over deze Katharenbeweging geschreven. Haar ontstaan, haar doel, haar botsing met de kerk van Rome, en haar uiteindelijk wrede einde door inmetseling en verbranding. Bekend is het feit dat met de val van de Montségur in 1244 de groep zo goed als monddood was gemaakt. Het duurde evenwel nog tot 1329, zo staat in de officiele geschiedschrijving, voor het de kerk van Rome gelukt was alle sporen van het Katharisme uit te wissen.
Of niet? Nee, Universele Godskennis kan niet gedood worden; noch verbrand of ingemetseld. Eeuw na eeuw is naast de officieel goedgekeurde historische verhaallijn, in datzelfde Ariègedal de leer der innerlijke Heilige Geestkerk der Katharen overgedragen van mens op mens.
En z Meer...o is daar dan Antonin Gadal, in 1877 in Tarascon geboren in een huis naast dat van de historicus Adolphe Garrigou (1802-1897); Garrigou die de geschiedenis van hun geboortegrond tot in de finesses kent. Maar ook: Garrigou, de laatste ‘wetende’. En deze Garrigou neemt de kleine Antonin onder zijn hoede om hem, op zijn beurt, alles te vertellen over de uiterlijke geschiedenis der Katharen én over de levende innerlijke stroom Gods die nimmer ophoudt te stromen. De jonge Gadal is uitermate geinteresseerd: alles wat met de Katharen te maken heeft neemt hij diep in zich op.
Daarnaast leidt hij het gewone leven van kind tot jonge man. Zo is hij bij de dood van Garrigou in 1897 schoolmeester. Maar een ernstige blessure, opgelopen tijdens dienst in de Eerste Wereldoorlog, maakt hem het lesgeven onmogelijk. Hij wordt hoofd van het toeristenbureau in Ussat-Ornolac, alwaar hij bezoekers rondleidt in de beroemde Pyreneese grotten. Tevens wordt hij pachter van de Grotten der Lombriven, vanwege hun natuurlijke pracht al geruime tijd een toeristische attractie, en van alle andere kleine, nog ontoegankelijke grotten in het district.
Voor Gadal vormden deze kleine grotten echter niet zomaar een opmerkelijke bezienswaardigheid. Hij was ervan overtuigd dat zij een reeks van elkaar opvolgende inwijdingsruimten vormden binnen het spirituele Kathaarse systeem. Deze laatste groep grotten wordt door hem via uitgraving voor publiek toegankelijk gemaakt. Door zijn voortdurende inspanning, lukte het hem en enkele helpers ruimten bloot te leggen met op de muren o.a. tekeningen van een duif (bij de Katharen het symbool der Heilige Geest), de Graal en Egyptische goden.
En zo leidde hij ook daar de toeristen en geinteresseerden rond: vertellend over de verschillende stadia die de spirituele zoeker moest doorlopen alvorens tot Kathaars priester, oftewel Parfait, gewijd te kunnen worden. Gloedvol en inspirerend verhaalde hij over de band tussen de oude hermetische Egyptische mysteriën en die der Katharen. En elke grot kende hij bij functie en name, waar de historici sedert eeuwen slechts wisten te wijzen op het enkele bestaan van deze ruimten. Met name de grot van Bethlehem, de laatste fase op het pad, alwaar de kandidaat ‘opnieuw geboren’ werd na een volledig innerlijk afscheid van de zichtbare wereld, door de Katharen het ‘Endura’ genoemd, zag Gadal als de meest heilige Katharen-ruimte; met in een van de wanden het uitgehouwen ‘pentakel’, de vijfvoudige ster waarin de leerling na zijn laatste inwijding ging staan; en de prachtige altaartafel.
Maar hij liet het niet bij rondleidingen alleen: deze hele inwijdingsweg door de diverse grotten heen, door hem innerlijk geschouwd, legde hij ook vast in taal in het schitterende boekwerkje ‘Op weg naar de Heilige Graal’, uitgegeven door de Rozekruis-Pers.
Bij al deze inspanningen, speurtochten en rondleidingen in de grotten ging het Gadal absoluut niet om het vinden van, of het vertellen óver een uiterlijke Katharenschat of erfenis, waar talloze ‘neo-Katharen’ wél naar op zoek waren. Voor hem stond de innerlijke geestelijke schat dezer groep centraal, waarbij de door hem in de grotten blootgelegde merktekenen slechts als bewijs en ondersteuning dienden van zijn verhaal. En om deze spirituele erfenis voor de toekomst te behouden nam ook hij op zijn beurt weer enkele vertrouwelingen onder zijn hoede, om al zijn innerlijk doorleefde weten aan hen over te dragen.
Naast steun en hulp bij al zijn werk ondervond ook Gadal echter, net als alle andere hoeders van spirituele Waarheid door de eeuwen heen, scepsis en tegenstand. Hij werd niet door iedereen serieus genomen, en in zijn bevindingen in het openbaar tegengesproken. Met name o.a. zijn streek- en tijdgenoot: de antroposofische historicus Déodat Roché, zag een heel andere geschiedkundige lijn en vertelde heel andere verhalen over streek, grotten en Katharen: zo verklaarde deze laatste bijvoorbeeld dat de Montségur beschouwd moest worden als belangrijkste Katharenplaats: deze burcht was volgens hem de Graalburcht waar de oude verhalen en legenden naar verwezen. De grotten bij Ussat vond hij niet zo belangrijk.
Daartegenover stond de erkenning van zijn functie en werk door de grootmeesters van het Lectorium Rosicrucianum uit Nederland, die in een plechtigheid op 5 mei 1957 de huidige spirituele beweging der Rozenkruisers verbond met die der Katharen. Vanaf die tijd is Gadal nauw verbonden met de Internationale School van het Gouden Rozenkruis. Voor hem breekt nu een periode aan van internationale erkenning van zijn werk. Zo wordt er o.a. in 1958 in Ussat-les-Bains een Galaad-centrum geopend. Hij reist nu door Europa om zijn persoonlijke verhaal over de Katharen te vertellen. Nog enkele kleine geschreven werkjes verschijnen van zijn hand.
Wanneer Gadal in 1962 overlijdt is zijn levensarbeid onlosmakelijk opgenomen binnen de Rozenkruisersbeweging. De erfenis der Katharen kan niet verloren gaan.